Thursday, April 2, 2015

Schande onder het zand

Schande onder het zand


Op het gouden zand staan tientallen kleine en grote tenten opgesteld. Het is een zomerochtend, de golven zijn bedaard en uitnodigend. Nog meer families trotseren het heet wordende zand en zeulen de tent, het voedsel en het keukengerei naar een vrije plaats. De zwemmende, spelend en zonnende badgasten schenken geen aandacht aan de man die, aan de rand van het strand, aanwijzingen staat te geven aan een bulldozer die zand in een vrachtwagen schept.
Najat roept en schreeuwt naar haar zussen, zusjes en de kleine kinderen, wijst naar de plaats waar de grote tent moet worden opgezet en waar de bagage, veilig voor zand, moet staan. Tevreden over de samenwerking, vertrekt Najat naar huis om haar moeder, voor wie geen plaats meer in de twee taxi’s was, en de rest van de bagage op te halen.
De man naast de bulldozer schreeuwt en zwaait heftig om de aandacht van de graafmachinebediende te trekken. Deze steekt zijn hoofd uit het raampje en doet zijn mond en daarna zijn oren open; het kabaal van de machine verhindert elke verstandhouding. De indolente bediende zet eindelijk de motor af en stapt uit de machine. De man naast de bulldozer wijst naar de vrachtwagen -- een wit doek en een armpje steken boven het zand uit.

Najat en moeder stappen uit de taxi en, met hun zware bagage in de hand, lopen ze over het asfalt naar de brede trap die de weg van het strand scheidt. Verder kunnen ze niet; door de menigte wordt het zicht op het strand aan het oog onttrokken. Najat wringt zich tussen de teleurgestelde badgasten door en staat voor een dranghek. "Wat is hier aan de hand?", vraagt Najat aan de jonge agent. "Er is een onderzoek aan de gang", antwoordt hij. "Onderzoek waarnaar?", vraagt ze ongerust. "Dat zult u later van anderen wel horen", slaat de agent verdere vragen af. Haar moeder als schutting gebruikend, opent Najat haar portemonnee en haalt er een twintig-dirhambriefje uit en stopt het ongemerkt in de hand van de agent. Deze voelt eraan, stopt het in zijn broekzak, kijkt naar links en naar rechts, schuift het dranghek een klein eindje open en laat moeder en dochter door.
Een ambulance en drie politiewagens staan op de rand van het strand. Hier en daar staat een agent te staan, bezoeken witte jassen de ene tent na de andere, gehinderd door nieuwsgierige kinderen.
De zussen kunnen hun ongeduld niet bedwingen om hun oudere en luistergrage zuster te vertellen wat zij gehoord hebben. "Er is een zuigeling gevonden, dood, onder het zand... De politie en de dokter zijn op zoek naar de moeder. De vrouwen mogen het strand niet verlaten, de mannen misschien wel. Jij hebt wat gemist, toen..." De spreekster zwijgt als zij een man hoort kuchen. "Mogen wij binnenkomen?", vraagt een vrouwlijke stem; de arts, een vrouw van middelbare leeftijd, laat de twee agenten buiten staan en komt de tent binnen: "De kleine kinderen moeten buiten wachten", beveelt ze droog en zakelijk. Ze kijkt in de ogen van de vrouwen, betast hun borsten en onderzoekt hun onderlijf. "Wat ‘n toetand!", breekt Najat het zwijgen. "Ja, dat is het zeker", zegt de dokter zonder geestdrift. "Het arme kind, het zal zeker pas geboren zijn?", probeert Najat meer informatie aan de dokter te ontfutselen. "Dat weten we nog niet, mevrouw". "Er zijn toch gezinnen die snakken naar kinderen; hun het kind geven is toch niet verboden, wèl?" "Nee, dat niet, maar je moet wel de procedures volgen." De arts is klaar, bedankt en verlaat de tent.
De familie is begonnen aan haar middagmaal. Geschreeuw en harde stemmen worden hoorbaar. Najat staat op en gaat de tent uit. Tussen twee agenten loopt een jong meisje, snikkend. Achter hen aan sjokken drie andere vrouwen, waarschijlijk moeder en twee oudere zussen, bang en in tranen. Het meisje verdwijnt in een politiewagen. Najat trotseert het hete zand, versnelt haar pas en staat naast de droevige moeder.
Najat: "Wat ‘n ramp!"
Moeder: "God is groot, wat hebben we misdaan om dit verdienen?"
Najat: "Waar brengen ze haar heen?"
Moeder: "Naar het politieburo."
Najat: "Mag u niet met haar mee?"
Moeder: "Nee, alleen een advocaat mag haar op het buro bezoeken."
Najat: "Schande! Dat arme kind is zo bang; zij is nog geen vijftien."
Moeder: "Ja, mevrouw, zij is veertien en de boosdoener zit nu thuis met zijn familie te eten."
Najat: "Woont ze dan niet bij u thuis?"
Moeder: "Nee, we hebben haar een jaar geleden bij een familie geplaatst, bij een respectabele familie! Zij moest een toekomst hebben, en we dachten dat ze zo leert koken, schoonmaken en boodschappen doen, en dat ze wat van het stadsleven leert en later wat centjes verdient. En nu hebben ze haar dìt bijgebracht!"
Najat: " ‘Respectabele’ families zijn ook niet alles!"
Moeder: "Dat is mijn fout. Ze kwam vaak bij me klagen over hun zoon die haar niet met rust liet. Ik zei dat het over zal gaan en dat ze geduld moest hebben en dat het wel goed komt. Ìk ben degene die op het politieburo moet zitten, niet zij."
Najat: "Wat zeiden ze in het ziekenhuis?"
Moeder: "Ze is eergisteren thuis bevallen; ik durfde niet haar in het ziekenhuis te laten bevallen, ik dacht aan wat ze zouden gaan vragen en zo. Een vroedvrouw heeft me geholpen."
Najat: "En jullie zijn naar het strand gekomen om bij te komen?"
Moeder: "Nee, niet echt, het kindje is dood geboren en we waren bang. U ziet, mevrouw, we komen van het platteland. En we dachten dat als we zeggen wie de vader is, die rijke familie ons voor de rechter zou brengen, en waar moeten we een advokaat van betalen? En met een kind kan mijn arme dochter niet verder in het leven."
Najat: "Nee, ik weet het, een kind kan soms een blok aan je been zijn. Er lopen heel wat jonge meisjes rond met een kind op de arm, de stakkers!"
Moeder: "In onze wijk, hierachter, is er geen plaats om het kindje te begraven, en God heeft ons naar het strand geleid."
Najat: "Arm meisje, wie weet wat ze allemaal moest doormaken."
Moeder: "Ja, mevrouw, ons lijden is groot. Moge God ons genadig zijn!"
Najat geeft de moeder wat munten voor een taxi, kust haar en haar aangeslagen dochters en wenst ze sterkte.

"Die verdomde golven zijn weer verdwaald", vloekt Najat tegen de USB-modem. Zij verlangt er zo naar om haar man in het buitenland bij te praten en het verdriet dat het woord ‘golven’ bij haar oprakelt, kwijt te raken. Zij gaat op zoek naar de golven, maar kan ze binnenshuis niet vinden. Zij doet de huisdeur open en staat met haar laptop op straat. De golven zijn terecht, de connectie komt tot stand, Skype staat klaar en de zoekster is opgetogen: "Hallo, je ziet me misschien niet goed, het is hier donker, ik sta op straat, wacht even, dat ding is zo zwaar." Dan tegen de nachtwaker in haar straat: "Meneer Omar, houd dit ding even voor me vast, wilt u?", zoekt wat muntjes in haar kamerjas en geeft ze aan hem, en tegen het apparaat: "Zo, ik ben er weer, hoe gaat het met je, schat, wacht even, het begint te motregenen, ik haal even een paraplu", en een moment later: "Ben er weer, ben je d’r nog..."

No comments:

Post a Comment